De weg tussen noord en zuid is soms lang
home info publicaties zoeken



Status: Klaar, nog controleren     Laatste (geregistreerde) bijwerking: 2023-03-17   




De weg tussen noord en zuid is soms lang.
     Met John Kanafunzi uit Tanzania
     op bedrijfsbezoek bij N.V. Picanol.

vooraf:
Het artikel dateert van november 1990 (wat op zich geen probleem vormt).
(Ook de spelling is van 1990).
Deze tekst maakt deel uit van "Wij, de eerste wereld" *.



In het kader van 'partners uit de derde wereld' was John Kanafunzi een week te gast bij de 'Dienst Ontwikkelingssamenwerking Ieper'. Tal van aktiviteiten werden opgezet. Eén ervan was een bedrijfsbezoek aan Picanol. Het had een routinebezoek kunnen worden, en uiteraard waren de routinezaken er aanwezig: de video over het bedrijf, de koffie, een rondleiding in de showroom tussen de diverse types weefgetouwen (van louter mechanische tot de meest vernuftige), een rondleiding in de produktieafdeling. Tussen dit alles door was er tijd voor diepgaander vragen. Noord-Zuid problemen kwamen aan bod, zij het dan dat oplossingen nog vrij ver af zijn.

Eerst even uitleggen wie wie is. John Kanafunzi begeleidt kleinschalige projekten in Tanzania, o.a. met geld verzameld tijdens de 11.11.11-kampagne. Hij is projektverantwoordelijke van het C.D.T.F. (Community Development Trust Fund). Dit is een belangrijke partnerorganisatie van het N.C.O.S. (Nationaal Centrum voor Ontwikkelingssamenwerking, dat o.a. de 11.11.11-kampagne organiseert). N.V. Picanol is een bedrijf dat hoogtechnologische weefgetouwen produceert en levert over de ganse wereld. Het is tevens de grootste werkgever uit het Ieperse.

Drie Invalshoeken

Grofweg kunnen we drie invalshoeken onderscheiden, telkens vertegenwoordigd door een hele groep mensen. Er zijn de plattelandsmensen van Tanzania, er is de doorsnee Vlaming en er is de high-tech-wereld. Zoals verder zal blijken liggen de zienswijzen vrij ver uit elkaar.

Even de plattelandsmens uit Tanzania schetsen. De bevolking bestaat voor 95% uit landbouwers. De verstandhouding tussen de diverse stammen en godsdiensten is opmerkelijk. Allen spreken ze eenzelfde taal, het Swahili. Ze leven sterk verspreid, dit is nog een gevolg van slavenjachten uit de koloniale periode. Deze spreiding brengt allerlei problemen met zich mee op het vlak van watervoorziening, onderwijs en gezondheidszorg. Vooral de armoede is een groot probleem. Tanzania is echter ook het land van de hoop. We mogen zeker de vorige president, Julius Nyerere, niet vergeten. Hij heeft op vele vlakken vooruitgang geboekt en vooral hoop gegeven.

De armoede is echter nog lang niet opgelost. De voornaamste bronnen van inkomsten zijn koffie en katoen. De koffieprijs is in elkaar gezakt, wat een ramp betekent voor een land als Tanzania. Ook voor katoen wordt veel te weinig betaald. Komt daar nog de stijging van de olieprijzen bij, die voor een derdewereldland nog veel harder aankomt dan voor ons. Zowat de helft van de deviezen zijn nodig om de olierekening te betalen. Van waar moet al dit geld echter komen wanneer zij voor hun grondstoffen geen eerlijke prijs krijgen?

De doorsnee Vlaming schetsen hoeft uiteraard niet. De high-tech-wereld is ons minder bekend. Ze is veilig verborgen achter bedrijfsmuren, en ze is bovendien 'zeer complex'. Een paar voorbeelden: in heel wat bedrijven, o.a. in Picanol, zij er magazijnen waar geen mens binnenkomt. Het produkt dat men nodig heeft wordt ingetikt in de computer, en via transportbanden en robots wordt dit produkt naar de uitgang van het magazijn gebracht of eventueel onmiddellijk op de volgende transportband of op de kamion geladen.
Een ander voorbeeld. Eén wever bedient 15 tot 50 moderne weefgetouwen. Wanneer de grote baas langs komt en deze wever zit rustig wat rond te kijken, dan kan de baas tevreden zijn. Wanneer deze persoon echter hard aan het werk is, dan kan de baas beter ongerust zijn, want dan loopt er iets fout. Dit zijn slechts 2 voorbeelden om aan te duiden dat de high-tech-wereld een wereld op zich is, die ons minder vertrouwd is.

Probleemschetsing

Tanzania verkoopt o.a. katoen aan Westerse landen. De prijzen van grondstoffen zijn momenteel zeer laag. Een voor de hand liggende mogelijkheid is dat de derde wereld meer afgewerkte produkten verkoopt. Hieruit kan een hogere opbrengst gehaald worden.

Voor de hand liggend? Voor de doorsnee Vlaming wel, maar voor iemand die vertrouwd is met de derde wereld -zoals John Kanafunzi- komt er veel meer bij kijken. Als je afgewerkte produkten wil verkopen, dan heb je machines nodig. In een land waar er slechts 1 boek is voor een ganse klas van zowat 35 leerlingen is de vraag: kan je in zo'n land Westerse machines kopen die miljoenen franken kosten? Op het platteland is er meestal ook geen elektriciteit. Hoe gaan die machines dan draaien? Je kan dan ofwel naar de stad verhuizen, ofwel een generator aankopen. Naar de stad verhuizen? En wie zal dan op het veld werken? Wie zorgt voor de voedselvoorziening? Er wordt een totaal nieuwe situatie gekreëerd. In de derde wereld zijn mensen uit de steden er meestal nog veel slechter aan toe dan op het platteland, denk hierbij maar aan massasteden zoals Bombay en Mexico City. Een generator kopen? Eerst een weefgetouw, nu komt er al een generator bij, en zo kunnen we doorgaan. Ook de technische ondersteuning is heel belangrijk. Dit brengt heel wat komplikaties met zich mee, ook al is high tech meestal zeer éénvoudig te bedienen. Een modern weefgetouw is bijvoorbeeld veel éénvoudiger te bedienen dan een zuiver mechanisch getouw van de jaren '70. Een pittig detail: er bestaan weefgetouwen waarmee je op 15 seconden tijd van weefpatroon kan veranderen. John: 'wat betekenen die 15 seconden als de stroom soms gedurende 24 uur uitvalt?'. Allemaal komplicaties waar wij niet eens aan denken.

Als je machines koopt, dan moet je ze uiteraard ook betalen. Maar de derde wereld heeft geen geld. Geld lenen? Ten eerste is dit een dure zaak, met een reëel risiko dat het van kwaad naar erger gaat. Ten tweede moet je eerst je kredietwaardigheid bewijzen voor aleer een lening te krijgen, en dit is lang niet zo vanzelfsprekend.
Eén van de mogelijkheden hiertoe is de Delcredere-dienst. Dit is een Belgische staatsinstelling die onder bepaalde voorwaarden borg staat voor aankopen van derde-wereld-Ianden in België. In het verleden heeft Picanol heel wat weefgetouwen -tot zowat een derde van hun omzet- verkocht aan Afrika. In '73 begon de ekonomische krisis, de Delcrederedienst kwam zelf in de problemen, de regering heeft de problemen niet opgelost, en de dienst weigerde nog verder borg te staan. Nu heeft Picanol nog zowat 3% van zijn marktaandeel in Afrika. Daarentegen kunnen derde-wereld-Ianden die er beter voor staan, zoals in Zuid-Oost-Azië (Korea, Taiwan, Singapore, ...) wel een aantal machines kopen. Meteen is de kans groot dat de kloof tussen de minder arme derde-wereld-Ianden en de minst ontwikkelde landen vergroot. Een andere mogelijkheid voor financiering is via de Wereldbank of via het I.M.F. (Internationaal Munt Fonds). Deze organisaties zijn echter zo veeleisend, o.a. met inmenging in binnenlandse aangelegenheden -denk maar aan de broodrellen in Algerije-, dat dit ten stelligste af te raden is.

En als je dan al deze investeringen gedaan hebt en half- of volledig afgewerkte produkten maakt, dan moet je ze ook nog kunnen verkopen. Katoen bijvoorbeeld kan zonder problemen aan België verkocht worden; maar om textiel en kledij in België (en andere Westerse landen) in te voeren staat er 'een muur', meerbepaald een tolmuur. Er bestaan kwota, en meer mag niet ingevoerd worden. Er bestaat iets als vrije handel (GATT), wel is het ene (grondstoffen) meer vrij dan het andere (afgewerkte produkten).

Bij nader toezien is afgewerkte produkten verkopen i.p.v. grondstoffen inderdaad lang niet zo vanzelfsprekend als op het eerste zicht lijkt.

Keuzes

Voor de levensgrote problemen waarvoor derde-wereld-Ianden staan, zijn er uiteraard geen pasklare oplossingen. Dit wil echter niet zeggen dat wij bij de pakken mogen blijven zitten. Om maar 1 cijfer te noemen: er sterven per dag 40.000 kinderen. Er moeten bijgevolg goed overwogen keuzes gemaakt worden, in de hoop dat de horizon langzaam maar zeker wat opklaart.

Het is uiteraard zinloos half- of volledig afgewerkte produkten te maken als deze wegens tolheffingen en kwota niet kunnen verkocht worden. Op vlak van textiel en kleding is het Multivezelakkoord een voorbeeld van kwotumregeling. Het verbindt de Derde-wereld-Ianden om niet meer dan bepaalde hoeveelheden kleding en textiel in te voeren. Hier dient de reglementering op het internationaal handelsverkeer te veranderen. Het NCOS dringt erop aan dat de Belgische overheid internationaal pleit voor de afschaffing van dit akkoord. Alleen al het wegwerken van deze beperkingen in de EG zou volgens sommigen meer dan 20% stijging van de werkgelegenheid in die sektor in de Derde Wereld kunnen teweegbrengen.

De rijke landen, en ook onze Belgische regering, kan echter veel meer doen dan ze nu doet. De 11.11.11-slogan van dit jaar (1990) "Door onze ministers gewogen, maar te licht bevonden", klaagt de nog steeds aanwezige politieke onwil aan. Om op het reeds aangehaalde cijfer terug te komen: de 40.000 kinderen die per dag sterven, sterven niet zo maar. Armoede is veel meer een kwestie van onrechtvaardigheid en van politieke onwil, dan wel ten gevolge van één of andere duistere oorzaak. De algemene 11.11.11-slogan is dan ook: "Omdat honger 'n onrecht is". Er is nog steeds onwil, en dat moet dringend veranderen.

Eens de wil er is kan de opbouw echt van start gaan. De eerste keuze die dan moet gemaakt worden is dat het geld (de nettogeldstroom) van rijk naar arm gaat, en niet andersom, zoals nu het geval is. Eens zover kan de ontwikkelingssamenwerking echt van start gaan. Uiteraard zijn de derdewereld-landen ondertussen al lang bezig. Wij zijn ook bezig, maar het resultaat is negatief, wij zuigen hun geld naar onze rijke landen toe.

Eindelijk kunnen we starten met ontwikkelingssamenwerking. Hoe kunnen we samenwerken om te ontwikkelen? Is bijvoorbeeld het aanbod van supergesofistikeerde weefgetouwen wel de goede keuze? Is er samenwerking of is er alleen eenzijdig aanbod? Dit zijn allemaal vragen die naar het bedrijfsleven toe moeten gesteld worden. De vragen dienen heel konkreet gesteld; een voorbeeld: dergelijke dure weefgetouwen zijn in Afrika niet verantwoord, in minder arme derde-wereld-Ianden kan het dan misschien wel.
Wanneer de wil tot samenwerking er is, dan kunnen de problemen i.v.m. financiering opgelost worden. Nu zijn het vooral de banken die grote winsten maken ten gevolge van de uitbuiting (de geldstroom van arm naar rijk). Zij kunnen de financieringsproblemen oplossen, bijvoorbeeld via de Wereldbank en het I.M.F. Wel moeten we ons geen illusies maken, de banken kennen vooral eigenbelang. Daarom moeten zij normen en gedragskodes opgelegd krijgen; jammer dat zij het niet uit zichzelf kunnen.

Wanneer derdewereldlanden eerlijke prijzen krijgen voor hun grondstoffen dan kunnen ze aan hun eigen ontwikkeling werken. Ze kunnen zelf halfafgewerkte, en later afgewerkte produkten produceren. Voor Tanzania bijvoorbeeld: nu hebben ze katoen, later kunnen ze draad spinnen en nog later stoffen weven en vervolgens textiel en kleding aanmaken.

Er dient ook een vlotte samenwerking te zijn tussen plaatselijke -kleinschalige- projekten en de overheid. Voor Tanzania is dit geen probleem. In sommige landen vormt dit echter wel een probleem, dit omdat de overheid kiest voor het rijke Westen i.p.v. voor hun eigen bevolking.

Wanneer er samenwerking is, dan komt ook de wederzijdse handel tot stand, i.p.v. tolmuren zoals nu het geval is. Hier is een taak weggelegd voor de politieke overheid.

Samengevat

De weg tussen ons bedrijfsleven -waaronder de N.V. Picanol- en de plattelandsmens in de derde wereld -o.a. in Tanzania- is nog lang. De banken, onze politiek overheid, de internationale handel, de overheid ter plaatse, ze spelen allemaal mee. En voor al deze problemen bestaat er een oplossing. Maar eerst en voor alles dient de keuze gemaakt te worden tussen wil en (de huidige) onwil, dan pas kan echt gestart worden.




Printvriendelijk